Een tijdje geleden ben ik deze uitspraak tegengekomen: ‘Gute Menschen sind selten gute Menschenkenner’. Het is een van de vele uitspraken van de Duitse Peter Sirius, pseudoniem van Otto Kimmig, gymnasiumleraar, dichter en bedenker van filosofische uitspraken.
Een andere uitspraak van hem is ‘Zogenaamde uiterlijkheden zijn soms de scherpste afspiegeling van het innerlijk wezen van een mens.’
In de tweede uitspraak kunnen veel mensen zich wel vinden, denk ik, al mag het woord ‘Zogenaamde’ weggelaten worden. Het woord ‘soms’ geeft aan dat andere signalen ook een afspiegeling kunnen zijn van het innerlijk wezen van een mens, zoals gedrag, attitude en geschriften. Daar kun je het moeilijk niet mee eens zijn.
Maar hoe zit dat met die eerste uitspraak, die ruim een eeuw geleden gemaakt werd?
Wijst die op een zekere mate van naïviteit, altruïsme, gehoorzaamheid of beperkte intelligentie van goede mensen, zoals in de uitdrukking ‘Al te goed is buurmans gek’?
Staat ‘goed’ voor een beetje dom, weinig alert op slechteriken, niet uit op eigen gewin? En wordt daar het oordeel ‘goed’ aan verbonden?
Als je deze uitspraak zou omdraaien staat er, dat goede mensenkenners zelden goede mensen zijn. Zou dat dan betekenen dat psychologen, psychiaters, antropologen en gelaatkundigen … nee toch … geen goede mensen zijn? Was Sirius een goed mens of een goede mensenkenner?
Ik denk dat het woord ‘mensenkenner’ de verwachting wekt dat er mensen zijn, die andere mensen volledig kunnen doorgronden. Als dat mogelijk zou zijn, kan die kennis gebruikt worden voor allerlei doeleinden. Mensen hebben dan geen privacy meer en hun geheimen zijn niet langer geheim; een gedachte die angst en afwijzing kan oproepen.
De wetenschap en techniek kunnen nu al camerabeelden en dna-materiaal inzetten om het uiterlijk, de seksuele geaardheid, criminele aanleg, raskenmerken en nog veel meer in kaart te brengen, voor zover dat mogelijk is. De media stelt ons op de hoogte van de nieuwste ontwikkelingen.
De neurowetenschap kan gedrag verklaren en vernuftige technieken en medicijnen kunnen het gedrag beïnvloeden. Mensen zoals Victor Mids, arts en illusionist met het programma Mindf*ck, laten zien dat het mogelijk is om menselijke keuzes te beïnvloeden en te voorspellen. Hij beschikt over neurologische en psychologische kennis en voert daar interactieve neuropsychologische experimenten mee uit. Zijn publiek vraagt zich af: hoe kan hij weten wat ik zal gaan kiezen? Kent hij mij beter dan ik mezelf?
Als vooruitgang op het gebied van de mensenkennis betekent dat apparaten je gedrag kunnen doorgronden en voorspellen, werpt dat onherroepelijk ethische vragen op. Moeten we alles uitvoeren wat technisch mogelijk is en moet dat dan bij iedereen? Wie gaan dat bepalen en zijn die personen zelf al door apparaten geschikt geacht en beslissingsbevoegd verklaard? Beheren mensen de apparatuur op de lange termijn nog steeds of worden de mensen uiteindelijk aangestuurd door robotica? Wordt ‘wat dient wie’ straks omgekeerd?
Is een mens te reduceren c.q. opwaarderen tot een binair systeem of verliezen we daarmee juist het menselijke? Overschatten we onze uniciteit? Hebben we nog een keuze?
Zoveel overwegingen en vragen kan deze uitspraak van Peter Sirius oproepen. Vragen waarop mensen met goede en minder goede eigenschappen de antwoorden waarschijnlijk in hun ‘innerlijk wezen’ wel vermoeden. De kunstmatige intelligentie moet het zonder innerlijk wezen of onderbuikgevoel stellen, maar beschikt wel over geprogrammeerde instructies en kan daardoor met stelligheid antwoorden: mensen zijn enen en nullen.
Franz Kafka in Praag
door David Černý (2014)